Stijntje Jans Langbeek, 18081878 (leeftijd 70 jaar)

Naam
Stijntje Jans /Langbeek/
Geboorte
Notitie: Akte van bekendheid opgemaakt voor haar huwelijk.

Akte van bekendheid opgemaakt voor haar huwelijk.
Getuigen Lukas en Hendrik Venema, arbeiders te Zuidlaren, geven geboortedatum 15 mei 1805 op.

Beroep
arbeidster
Overlijden van een broer
Geboorte van een broer
Huwelijk van ouders
Notitie: Kan ook 29 augustus 1814 zijn
Overlijden van grootmoeder van vaders kant
Begrafenis van grootmoeder van vaders kant
Huwelijk van een broer
Notitie: In dit huwelijk zijn twee kinderen gewettigd

In dit huwelijk zijn twee kinderen gewettigd
In totaal zes kinderen

Huwelijk
Overlijden van moeder
Overlijden van vader
Overlijden van een broer
Huwelijk van een broer
Notitie: In dit huwelijk zijn 5 kinderen gewettigd
Overlijden van een broer
Overlijden
Gezin met ouders
vader
17721844
Geboorte: 23 november 1772 37 29 Harburg, Hamburg
Overlijden: 22 april 1844Slochteren, Groningen
moeder
17711840
Geboorte: 1771 Harburg, Hamburg
Overlijden: 14 oktober 1840Slochteren, Groningen
Huwelijk Huwelijk14 november 1814Hoogezand, Groningen, NLD
-15 jaar
oudere broer
17991859
Geboorte: 11 oktober 1799 26 28 Hamburg, DEU
Overlijden: 7 februari 1859Groningen, Groningen
8 jaar
oudere broer
18071808
Geboorte: rond 1807 34 36 Westerbroek, Hoogezand
Overlijden: 14 oktober 1808Westerbroek, Hoogezand
17 maanden
zijzelf
18081878
Geboorte: 15 mei 1808 35 37 Westerbroek, Hoogezand
Overlijden: 30 november 1878Hoogezand, Groningen
6 jaar
jongere broer
18141878
Geboorte: 27 augustus 1814 41 43 Hoogezand, Groningen
Overlijden: 13 augustus 1878Nieuw-Buinen, Borger
Gezin met Derk hendriks Reilman
echtgenoot
zijzelf
18081878
Geboorte: 15 mei 1808 35 37 Westerbroek, Hoogezand
Overlijden: 30 november 1878Hoogezand, Groningen
Huwelijk Huwelijk22 januari 1831Slochteren, Groningen, NLD
Geboorte

Akte van bekendheid opgemaakt voor haar huwelijk.
Getuigen Lukas en Hendrik Venema, arbeiders te Zuidlaren, geven geboortedatum 15 mei 1805 op.

Notitie

http://www.yinnar.nl/langbeek/verhaal%20stijntje.htm

[ terug ]

Langbeek
Het verhaal van Stijntje
1856
De vroege ochtendzon piept door de wolken als Stijntje Jans Langbeek de deur van haar schamele veenhut opent. Zuchtend leunt ze even tegen de deurpost en plaatst haar handen in de zij. Haar gezicht draagt duidelijke sporen van een zwaar leven, maar ondanks dat heeft ze iets aantrekkelijks en innemends. Misschien zijn het haar heldere blauwe ogen, waaruit - ondanks haar zorgen - de levenslust sprankelt. Die blauwe ogen spreken boekdelen, ze lokken en strelen als ze vrolijk is, stralen als ze naar haar kinderen kijkt en worden verdonkerd wanneer de dagelijkse zorgen de overhand krijgen.

Nu staan haar ogen donker. Een nieuwe dag, jawel, maar wel een nieuwe dag vol zorgen. Als je moet rondkomen van een schamel loon, verdiend met hard werken in het veen, brengt elke dag nieuwe moeilijkheden. Zeker als je, zoals Stijntje, een groot gezin hebt. Ze deelt haar hut met Reindert Koning en hun kinderen. Zij heeft ze in soorten; een reeds volwassen drietal uit haar huwelijk met Derk Reilman, twee dochters waarvan Reindert de vader is en in de periode voor ze Reindert leerde kennen kreeg ze ook nog een tweetal kinderen, die jong zijn gestorven. Over de identiteit van hun vader of misschien zelfs vaders zwijgt ze; het is niet nodig dat iemand dat weet, vindt ze. Het waren haar kinderen, dat te weten volstaat.

Reindert en Stijntje zijn niet getrouwd; om een huwelijk te laten sluiten heb je immers geld nodig en het aanvragen van de benodigde aktes kost een lieve duit. Dat geld besteden ze liever aan voedsel. En ach, ook zonder het boterbriefje valt te leven. Ze weten toch wel dat ze bij elkaar horen. Al is Stijntje dan ook twintig jaar ouder dan Reindert, het zit wel goed met die twee. Voor Stijntje is Reindert haar tweede man, gehuwd of niet gehuwd. Maar nu heeft ze zorgen. Ze is inmiddels zevenenveertig jaar en als de tekenen haar niet bedriegen, dan verwacht ze of een kind of ze is een oude vrouw geworden. Zelf denkt ze het laatste en dat maakt dat ze haar vruchtbare leven overpeinst, zo staande in de deurpost in het Drentse veenlandschap van Anloo.

Twintig jaar was Stijntje toen ze Derk Hendriks Reilman, die als arbeider werkte in Westerbroek, ontmoette. Hij kwam, net als Stijntje en haar ouders, uit Duitsland. Stijntjes vader, Johann Jürgen Langbeck, had hun geboorteplaats Haarburg (in het Graafschap Hannover) verlaten wegens de bittere armoede daar. Op zoek naar meer voorspoed trokken ze naar Nederland, om in 1804 uiteindelijk neer te strijken in Scharmer, waar al meer Evangelisch-Luthersche Duitsers zich gevestigd hadden. Helaas was het ook hier bittere armoede. De bewoners van de streek stonden niet goed aangeschreven wegens hun liederlijke gedrag, in de ogen van de meer gefortuneerden dan. Maar onderling was de saamhorigheid en hulpvaardigheid groot en daar denkt Stijntje nog altijd met warmte aan terug.

Stijntjes gedachten dwalen af naar haar jeugd. Ze overpeinst de ontberingen en moeilijkheden die haar ouders moeten hebben doorstaan tijdens hun landverhuizing. Eigenlijk was het een dapper avontuur. Haar ouders, met hun oudste zoon Johann, die in 1799 nog in Haarburg in Duitsland was geboren, moesten een barre reis hebben gemaakt. Nog een wonder dat Johann dat had overleefd. Nooit had Stijntje van haar ouders gehoord of er nog meer kinderen tussen Johann en het volgende zoontje - dat in Scharmer geboren was in 1807 en vervolgens alweer gestorven in 1808 - waren geboren. Ze vermoedde van wel. Zo ging het immers, het ene na het andere kind kondigde zich aan, reis of geen reis. Nu kan ze haar ouders er niet meer naar vragen. Moeder Leentje Kweeboom (haar Hollandse naam, in plaats van het prachtige Duitse Catharina Margaretha Magdalena Quebaum) was in 1840 in Scharmer gestorven en vader Jan (Johann Jürgen) stierf vier jaar later. Moeder was negenzestig geworden, vader eenenzeventig. Snel rekent Stijntje: redelijkerwijs heeft ze nog zo'n goede vijfentwintig jaren als oude vrouw te gaan. De tijd vliegt. Als de zorgen maar eens wegblijven, denkt Stijntje.

Derk. Ach ja, Derk. Hij was een goede vent, hij werkte als los arbeider bij een 'dikke' boer. Ze waren in januari van het jaar 1831 getrouwd, weliswaar met een bewijs van onvermogen, maar toch: getrouwd. Stijntje moest een verklaring laten opmaken over de datum van haar doop. In de acte van bekendheid werd als geboortedatum mei 1808 vastgesteld. De preciese datum schenen haar ouders niet meer te weten, gedoopt was ze ook niet. Reeds twee jaar voor haar huwelijk met Derk, was er al een kind geboren: zoon Hindrik. En, precies veertien dagen voor hun huwelijk had het tweede kind het levenslicht gezien. Het was een zoon, genoemd naar haar vader, Jan. Beide kinderen waren bij hun huwelijk geëcht. Na twee huwelijksjaren werd het eerste kindje binnen het huwelijk geboren: een teer dochtertje, Aaltje. Groot was het verdriet toen dit kleine meisje binnen een jaar overleed. Er kwam nog een zoon, Geert. De jongens waren sterker en overleefden de kinderjaren. De tak van de levensboom van de familie Reilman zou doorgroeien. Maar de levensdraad van Derk was in hetzelfde jaar afgebroken. Nog kan Stijntje de ontreddering van dat moment voelen. Haar sterke boom van een kerel, die nog nooit ziek was geweest, nu plotsklaps geveld. Nog maar dertig was hij geweest toen hij ziek werd en stierf en haar achterliet met de zorg voor zijn drie jongens.

Het leven komt zoals het komt, je kunt de tijd niet terugdraaien en dat is maar goed ook. Nu, 25 jaar later, kan ze glimlachen bij de herinnering aan Derk. Ze hadden het goed gehad tijdens hun korte huwelijk. Hun zonen doen het goed, ze verdienen inmiddels de kost en de oudste is al weer twintig. Flinke jongens zijn het, dol op hun Mutti. De tweede zoon lijkt op Derk en dat vindt ze fijn.

De eerste tijd na Derks dood had ze niet getaald naar andere mannen. Maar na een paar jaren, begon haar bloed te kriebelen. En zo kwam het, dat ze inging op de avances van een knappe seizoensarbeider. En het kon niet uitblijven: Stijntje raakte zwanger. Wat een schande! Ze was destijds blij dat haar moeder dat niet meer had meegemaakt. Anderzijds had ze graag haar moeders warme troost gevoeld tijdens deze moeilijke zwangerschap. Moeilijk, want haar knappe minnaar was al weer verder getrokken en wist niet van Stijntjes situatie. In 1842 beviel ze van haar zoon Harm. De naam verwees naar zijn vader en dat was dan ook alles wat het kind van zijn vader te verwachten had. De vader kwam twee jaar later nog eens voor seizoenswerk in Westerbroek maar voelde zich niet verantwoordelijk voor het kind. Ondanks deze houding kwam Stijntje toch weer in zijn ban. Een tweede zwangerschap was het gevolg. Een dochtertje, Leentje, werd geboren, zij werd genoemd naar haar grootmoeder. De vader was alweer gevlogen, waarover Stijntje uiteindelijk niet al te rouwig was. Hij was knap, maar verder: een flierefluiter was het, een vogel die je niet kon kooien.

Harm was niet sterk en vaak ziek. Nog kan ze zijn beeltenis voor zich zien, blond van haar, bleek van huid en hij had blauwe ogen. Een knap ventje, vrolijk ook, ondanks zijn teer gestel. Hij was haar zonnestraaltje. Uiterlijk een tegenstelling met zijn halfbroers, die sterk en tanig zijn. Voor hem waren zijn grote broers zijn helden. Elke avond keek hij verlangend uit naar hun thuiskomst. Stijntje genoot altijd van het gesnater van de kinderstemmen, gemengd met de bas van haar oudste, die toen de baard al in de keel had. Het kleine meisje, Leentje, was behept met hetzelfde gestel als haar broertje. Wonderlijk, bedacht Stijntje, hun vader leek zo sterk en gezond, en toch waren haar beide kinderen van hem zo ziekelijk teer.

Uiteindelijk won hun ziekte het. Eerst stierf in 1847 haar dochtertje, een klein popje van drie jaar oud. Ook Harm stierf , nu zeven jaar geleden, toen hij net zeven jaar oud was. Haar kleine kereltje was in haar armen gestorven, met een glimlach om zijn blauwige lipjes. En hoe graag ze haar kinderen ook goed wilde begraven, dat zat er niet in. Bij de diaconie vroeg ze om ondersteuning voor de begrafenissen. Onverrichterzake werd ze beide keren teruggestuurd. Ze moest maar ergens anders vragen, bij de vader van het kind bijvoorbeeld. Nooit, dacht ze. En zo kwam het dat Leentje en Harm werden begraven op het armengedeelte van het kerkhof, zonder steentje. Zelfs in de dood was er onderscheid, bedacht ze bitter, maar haar geloof bood houvast om door te gaan. Reindert maakte later een houten kruisje op de grafjes.

En nu, bedenkt ze, nu is het leven toch weer goed. Want ruim nog voor Harm overleed, had ze Reindert leren kennen. Reindert Philippus Koning, toen twintig jaar jong, en toch al zo volwassen. Nog kon ze zich afvragen wat hij toen zag in haar, een veertigjarige moeder van vijf kinderen.

Reindert maakt wel eens het grapje dat hij een surrogaatmoeder zocht. Ze weet inmiddels wel beter. Toen hij voor de eerste keer in haar ogen keek, keek hij in de ogen van een jonge meid. Dat zegt hij tenminste en zij gelooft hem maar al te graag. Bijna twee maanden na het verlies van Harm beviel ze van Reinderts dochter, die ze Eltje noemden. Zij had Reinderts moeder willen vernoemen, maar Reindert stelde voor om eerst zijn grootmoeder te vernoemen. Ze stemde er mee in, overwegend dat het wel zo praktisch was om geen twee Stijntjes in een gezin te hebben. Maar toen ze drie jaar later werden verblijd met weer een dochter stapten ze over dat bezwaar heen en noemden dit kind toch ook Stijntje. De ambtenaar registreerde haar als Stijntje Koning. Voortaan waren er Grote Stijntje en Kleine Stijntje. Reindert adoreert zijn vrouwen, die alle drie dezelfde mooie blauwe ogen hebben en omgekeerd zijn zij dol op hem. De dochtertjes zijn sterk en dat is een pak van Stijntjes hart. Naast een paar verkoudheden zijn ze praktisch nooit ziek.

Stijntje rekt zich uit en besluit de ochtendwerkzaamheden aan te pakken. Water halen, geitemelk koken en er pap van maken, Reindert wekken en dan het veen in voor de dagelijkse arbeid. Plotseling staat ze stil. Er was beweging in haar. Ze weet het zeker, dit was een bekende sensatie. Ze is nog geen oude vrouw, ze is weer zwanger. Angst bevangt haar. Zevenenveertig jaar ben ik, kan dit wel goed gaan, vraagt ze zich af. Ze rept zich naar Reindert, die altijd maar moeilijk wakker wordt en schudt hem heen en weer. Deze dag blijft het haar geheim. Morgen zal ze hem vertellen dat hij nog eens vader wordt. Misschien zal het deze keer een zoon zijn? Ze weet dat dat een wens van Reindert is. Een zoon van hen beiden moet een knappe kerel worden, zegt hij altijd. 'Met jouw ogen en mijn mond moet een zoon van ons een knappe kerel worden', zegt hij meer dan eens. Morgen, dan vertelt ze het, zich nu al verheugend op zijn vreugde.

Epiloog
Op 5 februari 1857 wordt Peter geboren. Reindert, trots, geeft hem aan bij de burgerlijke stand. Maar omdat Stijntje en hij niet getrouwd zijn, weigert de onkreukbare ambtenaar te vermelden dat het kind van hem is en krijgt het de achternaam Langbeek, met de vermelding dat het is geboren ten huize van Reindert Koning. Weg is de trots, maar niet de liefde voor dit kind.

Reindert vervloekt zijn armoede. Armoede tekent zijn leven. Armoede slaat hem lam. Armoede maakt dat dit kind van hem zijn naam niet draagt.

Jaren later doet Peter Langbeek zijn vader recht. Hij vernoemt zijn eerste zoon naar Reindert. De armoe is uiteindelijk overwonnen. Voor altijd is nu bekend dat Reindert Koning een zoon heeft. Peter's kleindochter is er later vast van overtuigd dat Reindert haar voorvader is. En zo groeit Reinderts stamboom een eeuw later verder en draagt bloesem.

Stijntje Jans Langbeek, een verhaal apart
Mijn onderzoek naar de genealogische achtergronden van mijn familie is ooit begonnen met een copie van een Acte van Bekendheid van Stijntje Jans (Christina) Langbeek. Mijn grootmoeder, Martje Bakker-Hansma, had deze in haar bezit, met nog enkele andere aktes waaruit bleek dat ene Reindert Koning aangifte deed van de geboorte van Stijntjes zoon Peter. Volgens mijn oma was Reindert de vader van Peter. Bewijs hiervoor had ze niet. Inmiddels zijn we zo'n twintig jaren verder en ben ook ik er van overtuigd dat Reindert de vader van Peter Langbeek is. Hoewel er geen wettig bewijs is, zijn de gevonden aanwijzingen voor mij overtuigend genoeg.

Uit het schoolmeestersrapport over Harkstede en Scharmer blijkt, dat er in de periode rond 1840 veel Evangelisch Lutersche Duitse immigranten in deze contreien leefden. In het rapport wordt gewag gemaakt van een levensstijl onder deze bevolkingsgroep die (waarschijnlijk ten gevolge van grote armoede) los en liederlijk mag heten. Stijntje maakte hierop geen uitzondering. Haar eerste huwelijk werd gesloten na overlegging van een bewijs van onvermogen. Haar echtgenoot stierf en Stijntje kreeg daarna twee kinderen van wie de vader onbekend is. In 1849 is Stijntje 41 jaar oud en krijgt ze een kind van de dan twintig-jarige Reindert Filippus Koning. Ze blijft ongehuwd en krijgt op 50 jarige leeftijd haar laatste kind: Peter. Nadat zij op zeventig-jarige leeftijd gestorven is, vindt Reindert weer een oudere vrouw, deze keer "slechts'' 15 jaar ouder, en trouwt met haar. Dat doet me vermoeden dat zijn relatie met Stijntje goed bevallen is, ondanks het leeftijdsverschil.

Een feministische voormoeder, zij het tegen wil en dank, spreekt mij wel aan en daarom wijd ik graag deze pagina's aan haar!

Via de knoppen kunt u de gezinsstaten van betreffende personen bekijken. De kwartieren van Stijntje Jans zijn terug te vinden in de kwartierstaat van Martje Hansma.